zonĀ·dagsĀ·man (de, m):
- man op zondag geboren;
- meerderjarig zondagskind;
- geluksvogel;
- iem. die overal het positieve van inziet en met iedereen kan opschieten.

Verhalen uit het ogenschijnlijk alledaagse leven van een zondagsman
-
Koningsdag
Koningsdag. De Zondagsman vierde het niet op een zonnig terras in zijn oranje overall, maar op een kleedje tussen kapot speelgoed en kinderen
-
Poolen
De Zondagsman ging weer eens ouderwets poolen met vrienden. Een trip down memoy lane, alsof er niets was veranderd. Behalve aan hem…
-
Testosteron
De zondagsman wil ‘een echte man’ zijn, maar is gewoon een onvolwassen softie. Maar of ijshockeyers vol testosteron nou zo veel meer man zijn?
-
Slachtpartijtje
De Zondagsman kwam langs een slachterij, waar mensen naast wonen. Vieren zij wel eens een feestje, of alleen een slachtpartijtje?
-
Carnavalsbloed
Carnavalsbloed? Nee, de Zondagsman krijgt hooguit bloed uit zijn oren bij het horen van de carnavalsmuziek. Carnavalsbloedarmoede, dat wel.